Minor injuries as a risk factor for venous thrombosis

BACKGROUND: Injuries increase the risk of venous thrombosis. So far, most research has focused on major injuries that are accompanied by other risk factors for venous thrombosis, such as plaster casts and surgery. We studied the association of venous thrombosis with common minor injuries, such as minor sural muscle ruptures and ankle sprains.\ud \ud METHODS: We performed a large, population-based, case-control study (the Multiple Environmental and Genetic Assessment of risk factors for venous thrombosis [MEGA] study), including consecutive patients with a first deep venous thrombosis of the leg or pulmonary embolism and control subjects. Participants with malignant neoplasms, those who underwent surgery, and those who had a plaster cast or extended bed rest were excluded.\ud \ud RESULTS: Of 2471 patients, 289 (11.7%), and of 3534 controls, 154 (4.4%) had a minor injury in the 3 months preceding the venous thrombosis (patients) or completion of the questionnaire (controls). Venous thrombosis was associated with previous minor injury (odds ratio adjusted for sex and age, 3.1; 95% confidence interval, 2.5-3.8). The association was strongest for injuries that occurred in the 4 weeks before thrombosis and was not apparent before 10 weeks. Thrombosis was more strongly associated with minor injuries located in the leg (odds ratio adjusted for sex and age, 5.1; 95% confidence interval, 3.9-6.7), while those located in other body parts were not associated. A 50-fold increased risk was found in factor V Leiden carriers with a leg injury compared with noncarriers without injury (odds ratio, 49.7; 95% confidence interval, 6.8-362.7).\ud \ud CONCLUSIONS: Minor injuries in the leg are associated with greater risk of venous thrombosis. Because minor injuries are common, they could be major contributors to the occurrence of venous thrombosis\u

Hierarchical reinforcement learning for adaptive and autonomous decision-making in robotics

In recent years, Reinforcement Learning has been able to solve extremely complex games in simulation, but with limited success in deployment to real-world scenarios. The goal of this work is create an ecosystem in which Reinforcement Learning algorithms can be deployed onto real robots in complex games. The ecosystem begins with the creation of a development pipeline which can be used to progressively train Reinforcement Learning Algorithms in increasingly realistic scenarios, culminating with the deployment of these algorithm onto a real system. The pipeline is paired with the novel Reinforcement Learning algorithms that are better able to adapt to new scenarios than traditional methods for autonomy and robotic planning.We implement two techniques to enable this adaptation. First, we implement a hierarchical Reinforcement Learning architecture that uses differentiated sub-policies governed by a hierarchical controller to enable fast adaptation. Second we introduce a confidence-based training process for the hierarchical controller which improves training stability and convergence times. These algorithmic contributions were evaluated using our development pipeline

Het mosselbestand in de Westelijke Waddenzee in het voorjaar van 2003

In opdracht van de PO-Mosselen is voorafgaand aan de zaadvisserij in het voorjaar van 2003 het mosselbestand in het sublitoraal van de Westelijke Waddenzee geïnventariseerd. Het onderzoek is uitgevoerd op de wijze zoals dat ook in voorgaande jaren heeft plaatsgevonden. Met name in de relatief ondiepe en voor stormen onbeschut gelegen gebieden (Lutjewaard, Westkom-Omdraai) blijken in de winter van 2002/2003 veel mosselen te zijn verdwenen. Desondanks liggen de bestandsschattingen voor het voorjaar van 2003 op het niveau van het najaar van 2002. Compensatie van de winterverliezen door groei van mosselen die de winter wel hebben overleefd in combinatie met een wat voorzichtige bestandsschatting in het najaar lijken hiervan de oorzaak

WAVE DRAG IN FRONT CRAWL SWIMMING

When swimming at the surface, swimmers will experience wave drag. It is observed that above a certain speed, wave height grows rapidly with further speed increase, suggesting that wave drag cannot be neglected at high speed. Therefore, the magnitude of this component of total drag was estimated. Total drag was decomposed in 2 parts; wave and pressure drag. Assuming wave drag to be negligible below 1.6 m/s, the velocity dependence of pressure drag was assessed by drag determinations at speeds below 1.6 m/s. By subtracting the estimated pressure drag from total drag values measured at higher speeds, wave drag was estimated. At a mean speed of 1.89 m/s, mean wave drag was 11.5 N, amounting to 12.1 % of total drag. These results underline the importance of reducing wave drag by diving under the surface after start and turns

Inventarisatie van het sublitorale wilde mosselbestand in de westelijke Waddenzee in het voorjaar van 2009

In opdracht van de PO2mosselcultuur is in het voorjaar van 2009 het mosselbestand in het sublitoraal van de Westelijke Waddenzee geïnventariseerd. Het onderzoek is uitgevoerd door MARINX en IMARES en heeft plaatsgevonden tussen 9 maart en 9 april 2009. Een aantal gebieden is op voorhand uitgesloten voor visserij. Dit betreft droogvallende gebieden (voor zover geïnventariseerd), de permanent gesloten gebieden (LNV, 2004), de onderzoeksvakken die zijn gesloten ten behoeve van het PRODUS onderzoek en de gebieden die niet worden bevist in het kader van het Convenant en het Visplan (zaadbank in de Vlieter). Het mosselbestand in deze gebieden tezamen is 5.7 Mkg bruto versgewicht. In de niet gesloten gebieden is daarmee een bestand aanwezig van 22.7 Mkg bruto. Daarvan komt 15.9 Mkg voor in voldoende hoge dichtheden om lonend te kunnen worden opgevist. Van deze hoeveelheid kan 10.5 Mkg kan worden geoormerkt als mosselzaad. Het resterende deel van de aanwezige mosselbiomassa bestaat voornamelijk uit halfwasmosselen mosselen (broedval 2007). Eén en ander is in onderstaand overzicht nog eens samengevat